SluitenHelpPrint
Switch to English
Cursus: USG2030
USG2030
Wetenschapsfilosofie
Cursus informatie
CursuscodeUSG2030
Studiepunten (EC)7,5
Cursusdoelen

De student:
  • heeft kennis en begrip van een aantal belangrijke wetenschapsfilosofische debatten in de sociale wetenschappen in het algemeen en de bestuurs- en organisatiewetenschap (B&O) in het bijzonder;
  • heeft inzicht in de fundamentele wetenschapsfilosofische veronderstellingen achter onderzoek en onderzoeksmethoden;
  • begrijpt de relevantie van wetenschapsfilosofische reflectie en posities, in het bijzonder voor B&O-onderzoek;
  • onderkent de implicaties van wetenschapsfilosofische debatten en posities voor kennisclaims en methodologische beslissingen;
  • ontwikkelt een eigen gefundeerd standpunt als B&O onderzoeker ten aanzien van de verschillende debatten en posities;
  • kan wetenschapsfilosofische kennis en begrip gebruiken voor het vormen van een kritisch oordeel over eigen onderzoek en het onderzoek van anderen, met inbegrip van de ethische aspecten daarvan.
Inhoud
Wetenschapsfilosofie is onvermijdelijk als je in aanraking komt met onderzoek. Je hebt het nodig om gedegen na te kunnen denken over de kwaliteit van het onderzoek van anderen (en daar kritisch over na te kunnen denken, als consument van informatie), maar je hebt het ook nodig om zelf goed en consistent onderzoek te kunnen doen.
 
Elke onderzoeker maakt keuzes voor en tijdens het uitvoeren van onderzoek. Dat zijn keuzes die gaan over het thema, de theorie en de methode van het onderzoek, en ook over de presentatie van de resultaten. De basis waarop deze keuzes zijn gebaseerd ligt in vragen als: Wat vindt de onderzoeker belangrijk om te onderzoeken en waarom? Wat zijn vragen die te beantwoorden zijn, en wat voor vragen niet? Hoe denkt de onderzoeker dat je tot een antwoord kunt komen?
 
Dat betekent dus dat elke onderzoeker, impliciet of expliciet, een visie heeft op zowel de aard van de werkelijkheid die onderzocht wordt, als op de manier waarop die werkelijkheid onderzocht kan worden. Of we nu willen of niet, iedereen die bezig is met het doen van onderzoek, is ook bezig met wetenschapsfilosofische vragen. Er zijn geen situaties waarin je geen keuzes maakt. Als je je niet bewust bent van die keuzes is het gevaar wel dat je wetenschapsfilosofisch inconsequent bent, waardoor de kwaliteit van je onderzoek in gevaar komt. Je bewust zijn van de onderliggende assumpties van je eigen onderzoek en dat van anderen is essentieel voor een academische houding tegenover kennis.
 
In de cursus wetenschapsfilosofie richten we ons op vijf belangrijke wetenschapsfilosofische vragen die een onderzoeker moet beantwoorden. Elk van deze vragen representeert een fundamenteel dilemma; geen van de antwoorden is objectief bewijsbaar ‘waar’, als je al gelooft dat zoiets bestaat. De vijf dilemma’s zijn:
  1. Kunnen we de objectieve wereld kennen? Naturalisme vs. Interpretativisme
  2. Wat is de rol van waarneming en theorie in wetenschap? Redeneren vs. Empirie
  3. Is er meer dan individuen? Holisme vs. Methodisch individualisme
  4. Hoe vrij is individueel handelen? Agent vs. Structuur
  5. Moet goed onderzoek waardenvrij zijn? Waardenvrij vs. Normativiteit
Naast deze dilemma’s gaan we ook in op de ethiek van onderzoek.
 
Geen van deze dilemma’s zijn dichotomieën; er zijn ook tussenposities denkbaar. En hoewel sommige van de antwoorden vaak in combinatie met elkaar voorkomen, zijn verschillende combinaties van antwoorden mogelijk. Tijdens de cursus zullen we de uitersten verkennen, maar ook steeds kijken naar de middenweg.
 
In de cursus leer je deze kerndilemma’s te begrijpen, maar is er vooral ook uitgebreid aandacht voor het herkennen van hoe andere onderzoekers zich tot de dilemma’s hebben verhouden en voor de implicaties van de keuzes voor eigen onderzoek. De kern is steeds de normatieve vraag wat de dilemma’s betekenen voor wat ‘goed’ onderzoek is en hoe je dat doet.
SluitenHelpPrint
Switch to English