SluitenHelpPrint
Switch to English
Cursus: FA-BA106
FA-BA106
Therapie met geneesmiddelen
Cursus informatie
CursuscodeFA-BA106
Studiepunten (EC)7,5
Cursusdoelen
Aan het eind van deze cursus is de student in staat om:
 
  • de anatomie van het perifere zenuwstelsel te beschrijven;
  • de invloed van het autonome zenuwstelsel op hartactiviteit en vaattonus te beschrijven;
  • De anatomie, contractie en aansturing van contractie van skeletspieren, gladde spieren en de hartspier te beschrijven;
  • de werking van de nier te beschrijven;
  • de anatomie van het cardiovasculaire stelsel te beschrijven;
  • de bloeddrukregulatiemechanismen (RAAS, baroreceptormechanisme) te beschrijven;
  • de pathogenese en risico’s van verhoogde bloeddruk te beschrijven;
  • de werkingsmechanismen van de belangrijkste antihypertensiva te beschrijven;
  • de voornaamste bijwerkingen van de antihypertensiva te noemen en verklaren;
  • enkele klinisch-chemische bepalingen uit te voeren en de meetwaarden te relateren aan farmacotherapeutische interventies;
  • uit te leggen hoe de effectiviteit en de incidentie van bijwerkingen van antihypertensiva gemeten worden;
  • de belangrijkste redenen waarom patiënten afwijkend reageren op een geneesmiddel te noemen en verklaren (zoals farmacogenetica, therapietrouw etc);
  • uit te leggen welke factoren een rol spelen bij het kiezen voor een behandeling voor een patiënt (beleid, richtlijnen, evidence, individuele patiëntfactoren, klinisch-chemische parameters etc.).
Inhoud
In deze cursus staat de medicamenteuze behandeling van een patiënt met verhoogde bloeddruk, arteriële hypertensie, centraal. Een belangrijk leerdoel is dat de student gewenste en ongewenste effecten van geneesmiddelen kan verklaren aan de hand van de farmacologische eigenschappen van die middelen en (patho)fysiologische processen in het lichaam.
Om de aandoening en vooral de werking van de verschillende antihypertensiva goed te kunnen begrijpen is kennis nodig van de circulatie (hart, vaten), de nier (o.a. nierdoorbloeding, GFR, Na+‐ en K+ secretie,  countercurrentprincipe) en de bloeddrukregulatiemechanismen (RAAS, baroreceptormechanisme). In dit kader komen ook de skeletspieren en het autonome zenuwstelsel langs en de verschillende manieren waarop de functie daarvan kan worden beïnvloed. De student maakt kennis met klinisch‐chemische bepalingsmethoden als hulpmiddel bij diagnostiek en therapie. Ook vindt een kennismaking plaats met clinical evidence en richtlijnen.
 
SluitenHelpPrint
Switch to English