SluitenHelpPrint
Switch to English
Cursus: 200300007
200300007
Inleiding Sociologie
Cursus informatie
Cursuscode200300007
Studiepunten (EC)7,5
Cursusdoelen
  • Kennis verkrijgen over de hoofdvragen van de Sociologie en de deelvragen die daaronder vallen [P].
  • Zelfstandig wetenschappelijke vragen kunnen formuleren [P]
  • Kennis verkrijgen over de belangrijkste sociologische theorieën [T]
  • Zelfstandig hypothesen kunnen afleiden en in causale schema’s weergeven [T],
  • Kennis verkrijgen over de empirische ondersteuning van de belangrijkste sociologische theorieën [O]
  • Zelfstandig hypothesen kunnen relateren aan empirisch onderzoek [O]
Inhoud
Het doel van de cursus is dat je complexe sociale verschijnselen op een wetenschappelijke, analytische manier leert analyseren. In het eerste deel van de cursus gaan we in dit ‘leren denken als een socioloog’, en de algemene regels die sociologen hanteren bij het uitoefenen van hun vak. Wat is eigenlijk sociologie? Welke vragen stellen sociologen, en hoe verschilt sociologie van andere disciplines zoals psychologie en economie? Wat zijn sociologische theorieën, perspectieven en stromingen? Welke data en methoden gebruiken sociologen in hun onderzoek? En wat zijn de voor- en nadelen van dergelijke methoden? In dit deel doe je kennis op over het stellen van sociologische vragen, over theorieën en goede wetenschap, en over empirisch onderzoek. Je leert de drie hoofdvragen van de sociologie kennen, hoe je de juiste sociologische vragen stelt (P), hypothesen afleidt (T) en deze hypothesen toetst (O).
 
Vervolgens gaan we in op bestuderen van concrete sociale verschijnselen. Sociologen vatten het brede scala aan sociale verschijnselen en topics vaak samen onder meer algemene thema’s of ‘hoofdvragen’, te weten: ‘Cultuur’, ‘Sociale cohesie (structuur)’ en Sociale ongelijkheid. Cultuur: We bespreken sociale verschijnselen die te maken hebben met cultuur, zoals religie, normen, waarden en kennis. Is er sprake van secularisering in de wereld? We bespreken de rationaliseringstheorie van Weber, de civilisatietheorie van Elias, en de postmaterialisme hypothese van Inglehart. Sociale cohesie/structuur: We bestuderen criminaliteit en deviant gedrag, oorlogen en conflicten, maar ook sociale isolatie en populariteit, huwelijk en echtscheiding, segregatie en integratie. Sociale ongelijkheid: we zullen ingaan op verschillende vormen van ongelijkheid. Hoe groot is de inkomensongelijkheid in landen, tussen mannen en vrouwen, allochtonen en autochtonen? Is de sociale ongelijkheid in Nederland en in de wereld aan het toenemen? En hoe kunnen we sociale ongelijkheid verklaren?
 
Eindtermen
Deze cursus draagt bij aan het behalen van de volgende eindtermen:
 
Probleem/Theorie:  
1a        De belangrijkste maatschappelijke problemen in de hedendaagse Nederlandse samenleving in internationaal vergelijkend en historisch perspectief; alsmede het verschil met sociologische vragen.
1b        De hoofdproblemen/thema’s van de sociologie.
1c        Belangrijkste theoretische tradities in de sociologie en inhoud van belangrijke theorieën; kennis van gezaghebbende empirische bevindingen en besef van hun relevantie.
1d        Maatschappelijke problemen analyseren en deze ‘omzetten‘ in sociologische problemen; en deze deelproblemen ordenen onder overkoepelende sociologische problemen.
1e        Hypothesen afleiden uit bestaande sociologische theorieën die een antwoord bieden op de geformuleerde vragen of nieuwe theorieën bedenken die een antwoord kunnen bieden.
1f         Oordelen over de urgentie van maatschappelijk probleem; vaststellen of (o.a. in relatie met het maatschappelijk probleem) een sociologisch probleem goed is gesteld.
1g        Bepalen hoe sterk een voorgestelde oplossing/theorie in het licht van logische consistentie en/of empirische bevindingen.
 
Onderzoek:
2a        Overzicht belangrijkste onderzoeksdesigns en methoden van dataverzameling.
2b        Theorieën in passende onderzoeksopzet toetsen en adequate analysetechnieken kiezen en toepassen; conclusies trekken.
2c        Oordelen over sterkte van het verrichte empirisch onderzoek.
 
Academische vaardigheden:
4a        Beschikken over algemene professionele en academische vaardigheden met betrekking tot de Nederlandse en de Engelse taal
4b        Teksten lezen: begrip en interpretatie; hoofd- en bijzaken onderscheiden.
4d        Kunnen mondeling presenteren, discussiëren, helder formuleren en adequaat rapporteren;
4e        Hebben het vermogen zelfstandig te werken en zelfstandig hun werk te plannen.
4f        Kunnen actief deelnemen aan groepsdiscussies, constructief commentaar geven en in kleine groepen samen werken;
4g        Relevante informatie opzoeken en selecteren in de bibliotheek en op internet; ICT gebruiken.
 
Ethiek:
5c        Kunnen reflecteren op ethische aspecten van sociologisch onderzoek en van hun handelen.
SluitenHelpPrint
Switch to English